Regelmatig hoor ik negatieve opmerkingen over cultuursubsidies. Kunstenaars voelen zich soms bedelaars als ze aankloppen voor financiële ondersteuning. En mensen van buiten de culturele sector zetten vraagtekens bij de aanspraak die kunstenaars maken op publieke gelden, waar de gewone belastingbetaler zo hard voor heeft moeten werken.
Ik signaleer hier twee belangrijke misverstanden.
Allereerst blijkt de verontwaardiging over de inzet van publiek geld zeer selectief. Degenen die vinden dat kunstenaars moeten stoppen met hun activiteiten als ze niet voldoende inkomsten hebben, zeggen dat niet over bijvoorbeeld boeren, die aan alle kanten met subsidies (waaronder letterlijk inkomenssteun) geholpen worden. Om nog maar niet te spreken over de financiële sector, waar miljarden aan belastinggeld is ingepompt als ‘beloning’ voor te risicovol ondernemen en dus een verkeerde bedrijfsvoering van de banken.
Een tweede misverstand betreft de gedachte dat subsidies altijd afkomstig zijn uit belastinggeld. In Nederland zijn er een aantal grote private fondsen die geheel uit eigen kapitaal subsidies verstrekken. Dat kapitaal kan bestaan uit particuliere erfenissen (KFHein fonds), vermogen van grote banken of ondernemingen (VSBfonds, VandenEnde Foundation), vrijwillige donaties van publiek (via bijvoorbeeld de Bankgiroloterij) of combinaties daarvan (Prins Bernhard Cultuurfonds). Het doel van deze fondsen is nu juist om culturele initiatieven financieel te ondersteunen.
Kortom: cultuursubsidies hebben niets te maken met bedelarij of misbruik van belastinggeld, maar zijn bedoeld als een van de manieren om kunstenaars en culturele organisaties te helpen met hun bedrijfsvoering. Juist als je je profileert als cultureel ondernemer, is het verstandig om gebruik te maken van regelingen die je daarbij kunnen helpen. Net zoals ondernemers in andere sectoren dat doen.